Klachtzaken

Extern klachtrecht

Op grond van het externe klachtrecht kan een ieder die een klacht heeft over de manier waarop een rechterlijke ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie jegens hem heeft gedragen deze klacht indienen bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een dergelijke klacht is officieel een schriftelijk verzoek aan de procureur-generaal om een vordering bij de Hoge Raad in te stellen tot het doen van een onderzoek naar de gedraging. Het externe klachtrecht is geregeld in de Wet op de rechterlijke organisatie (verder Wet RO), in de artikelen 13a tot en met 13g. Een toelichting op de klachtbehandeling is gepubliceerd op de website van de Hoge Raad. De wet schrijft voor dat de procureur-generaal bij en de president van de Hoge Raad jaarlijks verslag doen van de werkzaamheden die zij hebben verricht in het kader van de klachtbehandeling op grond van de artikelen 13a en volgende.

Nadat een klacht is ontvangen, kan de procureur-generaal besluiten een vooronderzoek in te stellen waarbij de klager, de beklaagde rechter en het betrokken gerechtsbestuur in de gelegenheid worden gesteld om nadere informatie te verstrekken. Van een dergelijk vooronderzoek wordt afgezien indien de klacht niet in behandeling kan of hoeft te worden genomen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de klacht betrekking heeft op een rechterlijke beslissing, de klacht te laat is ingediend, of de klager onvoldoende belang heeft bij een onderzoek door de Hoge Raad. Dat laatste kan het geval zijn als de klacht in de interne procedure bij het desbetreffende gerecht behoorlijk is behandeld en afgedaan, en een behandeling door de Hoge Raad geen toegevoegde waarde zal hebben.

Als de procureur-generaal wel een vooronderzoek heeft ingesteld, stelt hij de klager, de beklaagde rechter en het gerechtsbestuur op de hoogte van zijn bevindingen. De procureur-generaal kan besluiten de klacht voor te leggen aan de Hoge Raad om onderzoek te doen naar de wijze waarop de desbetreffende rechter zich in de uitoefening van zijn functie heeft gedragen. Een motief daarvoor kan zijn om duidelijkheid te verkrijgen over een gedragsnorm. Het aan de Hoge Raad voorleggen van een klacht betekent niet dat de procureur-generaal de gedraging onbehoorlijk vindt. De Hoge Raad beslist dan of de beklaagde rechter zich al dan niet behoorlijk heeft gedragen. Die beslissing heeft geen gevolgen voor (lopende) rechtszaken. De Hoge Raad kan bij zijn beslissingen ook geen maatregelen opleggen aan de beklaagde rechter of schadevergoeding toekennen aan de klager.

De in de Wet RO geregelde klachtenregeling is van toepassing op rechters en raadsheren. Daarnaast is deze regeling van toepassing op raadsheren bij de Centrale Raad van Beroep en van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Ook de voorzitter en leden van de Raden van Discipline en de voorzitter en leden van de Kamers voor het Notariaat vallen onder de wettelijke klachtregeling. Hetzelfde geldt voor de leden en plaatsvervangende leden van de regionale tuchtcolleges en het centrale tuchtcollege voor de gezondheidszorg. De klachtenregeling is op grond van artikel 120 lid 4 Wet RO van overeenkomstige toepassing op de in artikel 113 Wet RO genoemde leden van het parket bij de Hoge Raad. De klachtenregeling van de Wet RO is niet van toepassing op de president en de leden en plaatsvervangende leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Jaarverslag van de procureur-generaal

Dit verslag betreft de periode van 1 januari tot en met 31 december 2018. In die periode zijn 90 klachten bij de procureur-generaal ingediend. Deze klachten zijn op 2 na alle in 2018 afgehandeld.

De plaatsvervangend procureur-generaal heeft in één klachtzaak op 8 juni 2018 een vordering ingediend bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2018:1339). De Hoge Raad heeft op 30 november 2018 in die zaak uitspraak gedaan (HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2197). Zie voor de bespreking van deze zaak ook het hoofdstuk ‘vierde kamerzaken‘ in dit jaarverslag.

Hierna volgt een overzicht van de inhoud en de wijze waarop de klachten door de procureur-generaal zijn afgehandeld. De volgende categorieën komen aan de orde:

  • Niet voor behandeling in aanmerking komende klachten;
  • Klachten die niet eerst zijn ingediend bij het desbetreffende gerecht;
  • Klachten die zijn afgewezen op inhoudelijke gronden;
  • Overige gronden.

Ten slotte wordt ingegaan op de op 8 juni 2018 door de plaatsvervangend PG ingediende vordering.

Niet voor behandeling in aanmerking komende klachten
Een aanzienlijk deel van de ingediende klachten komt niet in aanmerking om behandeld te worden. Hieronder volgt een overzicht van deze klachten, onderverdeeld naar de reden waarom de klacht niet behandeld wordt. Het gaat om de volgende categorieën:

  • klachten over rechterlijke beslissingen;
  • klachten die niet binnen een redelijke termijn zijn ingediend;
  • verzoeken aan de procureur-generaal om in te grijpen in een zaak;
  • klachten over personen die buiten het bereik van de klachtregeling vallen;
  • klachten waarvoor de wet een aparte voorziening kent;
  • behoorlijke afhandeling in de interne klachtprocedure van het gerecht;
  • overige klachten die niet ontvankelijk zijn.

Klachten over rechterlijke beslissingen                                               
Artikel 13a Wet RO bepaalt dat over rechterlijke beslissingen niet kan worden geklaagd. Dat zijn beslissingen van de rechter over de zaak of over de wijze waarop de procedure zal verlopen. Niet alleen de eindbeslissing valt hieronder, maar ook de motivering van de beslissingen. Verder zijn ook de beslissingen die de rechter neemt ter zitting, zoals de beslissing over het horen van een getuige of de beslissing over de toegekende spreektijd voor partijen, rechterlijke beslissingen waarover niet geklaagd kan worden.

Evenals in de afgelopen jaren had ook in 2018 een groot deel van de behandelde klachten betrekking op een rechterlijke beslissing. In de verslagperiode werd in 41 van de afgehandelde klachtzaken (onder meer) aangevoerd dat de klager het niet eens was met een rechterlijke beslissing. Het ging om uiteenlopende beslissingen, zoals:

  • de beslissing van de kantonrechter om klager als bewindvoerder te ontslaan;
  • het verlenen van een nadere termijn aan gedaagde voor het indienen van een antwoordakte;
  • de beslissing om de zaak niet aan te houden;
  • het al dan niet toelaten van processtukken na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting;
  • klacht dat uit het vonnis vooringenomenheid van de rechter zou blijken in die zin dat het vonnis in het nadeel van klager was;
  • de vaststelling van de feiten in een rechterlijke beslissing;
  • de klacht dat de kantonrechter heeft nagelaten de gedaagde niet-ontvankelijk te verklaren.

Ook indien er sprake is van een foute beslissing dan wel dat de rechter heeft nagelaten een beslissing te nemen, zoals het geval was in de klacht dat de rechter niet had beslist op de vordering van de benadeelde partij, is een klacht daarover niet ontvankelijk. Een dergelijke klacht is immers ook gericht tegen een rechterlijke beslissing.

Ten aanzien van deze klachten heeft de procureur-generaal aan de klagers gemotiveerd laten weten dat de klacht niet in behandeling kon worden genomen.

Niet binnen een redelijke termijn ingediende klachten
In 5 klachtzaken werd de klacht niet in behandeling genomen omdat deze niet binnen een redelijke termijn was ingediend. De termijn die de procureur-generaal hanteert is één jaar nadat de gebeurtenis waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan, behoudens bijzondere omstandigheden. Een klager beriep zich op artikel 9:24 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter ondersteuning  van zijn stelling dat zijn verzoekschrift tijdig was ingediend, omdat het was ingediend binnen een jaar nadat de interne klachtbehandeling was geëindigd. De procureur-generaal liet de klager weten dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad geen bestuursorgaan in de zin van de Awb is en dat de bepalingen over klachtbehandeling in de Awb daardoor niet van toepassing zijn op de klachtprocedure bij de procureur-generaal. Niettemin kan voor de toepassing van de klachtregeling in de Wet RO worden aangesloten bij de door de klager aangehaalde bepaling in de Awb. Dit betekende dat de procureur-generaal het verzoekschrift aanmerkte als tijdig ingediend en geen gebruik maakte van de mogelijkheid het verzoek buiten behandeling te laten op de grond van artikel 1 3b lid 1 onder d Wet RO.

Verzoeken aan de procureur-generaal om in te grijpen in de zaak
In 16 zaken werd aan de procureur-generaal verzocht om de behandeling van de zaak over te nemen, dan wel op een andere manier in te grijpen of de uitkomst ervan te wijzigen of te herzien. Zo werd onder andere verzocht om een onderzoeksrechter een opdracht te geven om de algehele situatie waarop de klacht zag te beoordelen, om een beschikking van een kantonrechter om klager als bewindvoerder te ontslaan te vernietigen, om in te grijpen in een procedure rond een oorspronkelijk bij de Kamer voor het notariaat ingediende klacht, en om de eisende partij niet-ontvankelijk te verklaren en deze te veroordelen in de proceskosten. Ook werd een aantal keer om herziening verzocht. De procureur-generaal heeft de klagers in die zaken laten weten dat hij ten aanzien van concrete geschillen en procedures geen taken of bevoegdheden heeft op grond waarvan hij zou kunnen ingrijpen of de uitkomst ervan zou kunnen herzien of wijzigen. In de zaken waarin om herziening dan wel wijziging van uitspraak werd verzocht, werden de verzoekers er op gewezen dat het niet mogelijk is om door middel van een klacht een uitspraak te doen herzien of wijzigen, dan wel een onderzoek dat tot herziening of wijziging zou moeten leiden af te dwingen. 

Klachten over personen die buiten het bereik van de klachtregeling vallen
Artikel 13a lid 1 Wet RO biedt enkel de mogelijkheid te klagen over gedragingen van een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast. Deze kring van personen is uitgebreid met onder meer raadsheren bij de Centrale Raad van Beroep en van het College van Beroep voor het bedrijfsleven en voorzitter en leden van een aantal tuchtcolleges. Klachten over gedragingen van andere personen dan genoemde rechterlijke ambtenaren kunnen dus niet door de procureur-generaal in behandeling worden genomen. In 2018 zijn 11 van dergelijke klachten ingediend. Het betrof klachten over diverse personen of instanties, te weten medewerkers van de griffie, leden van het bestuur van de Raad voor de rechtspraak, leden van het College van procureurs-generaal, griffiers, een advocaat, officieren van justitie, het UWV, het ministerie van Sociale Zaken, het ministerie van Justitie en Veiligheid, en personen werkzaam bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Klachten waarvoor de wet een aparte voorziening kent
Klachten dat de rechter zich vooringenomen heeft getoond op de zitting hoeven niet in behandeling te worden genomen. In 10 zaken zijn klachten over vooringenomenheid dan wel partijdigheid van een rechter niet in behandeling genomen. Dergelijke klachten hoeven op grond van artikel 13b lid 1 onder f Wet RO niet in behandeling te worden genomen, omdat de wet daarvoor een aparte voorziening kent, namelijk wraking. In een andere zaak werd een klacht over gebrek aan onpartijdigheid van de rechter niet in behandeling genomen omdat deze klacht in hoger beroep of cassatie kan worden aangevoerd in de vorm van schending van het fundamentele recht op behandeling van de zaak door een onpartijdige rechter.

Behoorlijke afhandeling in de interne klachtprocedure van het gerecht
Indien de procureur-generaal van oordeel is dat het bestuur van het gerecht een klacht behoorlijk en juist heeft afgehandeld in de interne klachtprocedure van het gerecht, is er geen aanleiding voor een nieuw onderzoek naar die klacht door de procureur-generaal dan wel de Hoge Raad. In 15 zaken was dit wat betreft de klacht dan wel een deel van de klachten het geval.

Dat een klager redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek door de Hoge Raad wil niet zeggen dat die klager in het geheel geen belang heeft bij een onderzoek. Het betekent dat de procureur-generaal de behandeling van de klacht door het gerechtsbestuur zorgvuldig acht en niet onjuist. Er is dan geen aanleiding voor een nieuw onderzoek door de procureur-generaal. In zoverre heeft de klager redelijkerwijs onvoldoende belang bij een onderzoek door de Hoge Raad. 

Overige klachten die niet in behandeling konden worden genomen
Daarnaast waren er verzoeken die om andere redenen niet in behandeling konden worden genomen, bijvoorbeeld omdat de procureur-generaal niet kan adviseren in juridische aangelegenheden, en hij niet bevoegd is om aangiften in ontvangst te nemen dan wel een vervolging te bevelen.

Ook klachten die gericht zijn tegen beslissingen van het bestuur ex artikel 23 lid 1 Wet RO in het kader van de organisatie- en bedrijfsvoeringstaak kunnen niet in behandeling worden genomen. Dergelijke besluiten vallen onder het toezicht van de Raad voor de rechtspraak. Het ging onder andere over het instellen van een ondermijningskamer door een rechtbank en het organiseren van een mini-congres.

In 2 zaken werd geklaagd over het functioneren van een rechterlijk ambtenaar in een nevenfunctie. In de eerste zaak ging het om een rechter die als nevenbetrekking zitting had in een geschillencommissie van een pensioenfonds. De procureur-generaal stelt voorop dat op grond van de wettelijke klachtregeling in beginsel geklaagd kan worden over een gedraging van een rechter jegens een klager, die redelijkerwijs in voldoende verband staat met de functie van rechterlijk ambtenaar om nog als behorend tot de uitoefening van de functie te kunnen worden beschouwd. In dit geval klaagt de klager echter niet over een concrete gedraging van de rechter in zijn nevenfunctie. De klacht is gericht tegen een gebrek aan zelfreinigend vermogen en initiatief bij deze rechter in het algemeen om wijzigingen in de procedure door te voeren in zijn nevenfunctie. Dat is geen specifieke gedraging die op behoorlijkheid getoetst kan worden. De klacht is daarom niet ontvankelijk. In de tweede zaak heeft de klager een klacht ingediend tegen mr. A in zijn functie van raadsheer plaatsvervanger. Het betreft een klacht die de klager heeft ingediend bij de deken van het betreffende arrondissement over mr. A als advocaat. Deze klacht ziet op een conclusie van antwoord die mr. A als advocaat namens zijn cliënt heeft ingediend in een procedure waarbij ook de klager partij was. De procureur-generaal ziet niet hoe deze klacht raakt aan de functie van raadsheer plaatsvervanger van mr. A. Nu de klager de klacht over mr. A in zijn functie van raadsheer plaatsvervanger verder niet heeft onderbouwd, acht de procureur-generaal deze niet ontvankelijk.

In 2 zaken is de klacht niet in behandeling genomen omdat deze niet voldeed aan de in artikel 13a lid 2 Wet RO gestelde eis van een zo duidelijk mogelijke omschrijving van de bedoelde gedraging van de rechter en de daartegen gerezen klacht. In beide zaken was niet aangegeven om welke concrete gedraging(en) het ging. Evenmin was nader onderbouwd waarom er werd geklaagd.

In een klacht die in essentie zag op een arbeidsconflict tussen een rechter en een bestuurslid van de rechtbank heeft de procureur-generaal een vooronderzoek ingesteld, waarin hij heeft gesproken met de betreffende rechter en het bestuurslid. De procureur-generaal stelt vast dat de gewraakte gedraging van het bestuurslid was verricht in diens bestuurlijke hoedanigheid bij de uitoefening van de wettelijke taak van het bestuur. Daarmee valt de klacht buiten de wettelijke klachtregeling. De gedraging van het bestuurslid stond ook niet in verband met de interne behandeling van een klacht over een rechter. Ook in de dat opzicht was de wettelijke klachtregeling niet van toepassing. Alles in aanmerking genomen is de procureur-generaal van oordeel dat de klacht tegen het bestuurslid niet ontvankelijk is.

De procureur-generaal heeft in 2 zaken geoordeeld dat de klachtbrief met een onheuse toonzetting was geformuleerd. Hij heeft de respectieve klagers laten weten dat het zijn vast beleid is om niet in te gaan op klachten die geformuleerd zijn op een wijze die de grenzen van de betamelijkheid te buiten gaan.

De procureur-generaal heeft aan een klager die verzocht om een geluidsopname van de zitting meegedeeld dat hij geen bevoegdheid heeft om op dat verzoek in te gaan. Hetzelfde gold voor het verzoek om in te stellen dat zittingen standaard opgenomen worden, dan wel dat een advocaat dit zou mogen doen.

In 2018 zijn 2 klachten binnengekomen die gericht waren tegen de procureur-generaal. Deze klachten zijn behandeld door de plaatsvervangend procureur-generaal.

De eerste klacht ging over de afhandeling door de procureur-generaal van een eerdere klacht van de klager. De klacht hield in dat de procureur-generaal die eerdere klacht in strijd met de wet en de klachtenregeling van het parket van de procureur-generaal had afgedaan. De plaatsvervangend procureur-generaal wijst de klager erop dat diens eerdere klacht gericht was tegen de president en een aantal raadsheren van de Centrale Raad van Beroep en dat een dergelijke klacht niet onder de interne klachtregeling van het parket valt. Een dergelijke klachtregeling valt onder de wettelijke klachtregeling van artikel 13a en verder Wet RO. In dat kader had de procureur-generaal geoordeeld dat een deel van de klachten, gericht tegen een rechterlijke beslissing dan wel een griffier, en dat de president van de Centrale Raad van Beroep de klachten behoorlijk heeft behandeld en afgedaan. De plaatsvervangend procureur-generaal komt tot het oordeel dat van kennelijk opzettelijk onrechtmatig afgehandelde klachten door de procureur-generaal in het geheel geen sprake is, en evenmin van een daarmee verweven partijdigheid. Hij ziet dan ook geen grond voor een nieuwe afhandeling van de klacht.

De tweede klacht klaagt over de brief van de procureur-generaal, waarin deze de klager heeft laten weten dat en waarom hij de klachten over de beschikking van het hof inzake een beklag ex artikel 12 Sv niet in behandeling zal nemen.  De plaatsvervangend procureur-generaal laat de klager weten dat diens bezwaar niet gericht is tegen een gedraging van de procureur-generaal jegens hem in de uitoefening van zijn functie noch de wijze betreft waarop de eerdere klacht door de procureur-generaal is behandeld. Het bezwaar is gericht tegen de inhoud van de beslissing van de procureur-generaal op de eerdere klacht. Daarvoor is de klachtregeling van artikel 13a Wet RO niet bedoeld.

Klachten die niet eerst zijn ingediend bij het desbetreffende gerecht
Het uitgangspunt van de externe klachtenregeling is dat klachten over rechters eerst worden ingediend bij en onderzocht door het gerecht waartoe de rechter over wie wordt geklaagd, behoort. Daarom bepaalt artikel 13b lid 1 onder b Wet RO dat de procureur-generaal niet verplicht is de klacht in behandeling te nemen als die niet eerst is ingediend bij het betrokken gerecht. In 2018 heeft de procureur-generaal 11 maal aan een klager laten weten dat nu deze nog niet de interne klachtprocedure bij het betreffende gerecht had gevolgd, hij conform artikel 13b lid 4 Wet RO diens klacht heeft doorgestuurd naar het bestuur van dat gerecht, dan wel dat de klager zijn klacht zelf eerst kan indienen bij het gerecht. Indien de klager daartoe na de behandeling door het gerecht aanleiding ziet kan hij de klacht opnieuw aan de procureur-generaal voorleggen. In 6 van die zaken heeft de klager na de behandeling van de klacht door het bestuur van het betreffende gerecht deze klacht wederom aan de procureur-generaal voorgelegd.

In 2 andere zaken waren de klachten door de Centrale Raad van Beroep doorgestuurd naar de procureur-generaal. De procureur-generaal was van oordeel dat het eerst aan de president van de Centrale Raad van Beroep was om de klachten te behandelen. Na de behandeling door de president hebben beide klagers hun klacht opnieuw aan de procureur-generaal voorgelegd.

Klachten die zijn afgewezen op inhoudelijke gronden
Een aantal klachten is al dan niet na nader onderzoek door de procureur-generaal afgewezen op inhoudelijke gronden.

Een klacht was gericht tegen de voorzitter van de Raad van Discipline. De voorzitter had vragen gesteld over een opmerking van klager met de strekking dat klager verzet zou blijven instellen tot de voorzitter helemaal gek zou worden van hem en dat hij de pers erbij zou halen. De klachtencommissie van de Raad van Discipline had aan klager geschreven het niet onbegrijpelijk en niet klachtwaardig te achten dat de voorzitter ter zitting vragen had gesteld over die opmerking. De klachtcommissie had, nu was gebleken dat de vragen die de voorzitter over die opmerking had gesteld niet ten koste waren gegaan van de verdere behandeling van het verzet, de klacht ongegrond verklaard. De procureur-generaal sluit zich aan bij dat oordeel.

In 2 zaken werd geklaagd over het zogenoemde ‘dekensignaal’. De president van een gerecht doet daarbij melding aan de deken over gedragingen van een advocaat. De plaatsvervangend procureur-generaal heeft een uitgebreid vooronderzoek ingesteld. Dit heeft geleid tot het indienen van een vordering bij de Hoge Raad in een van die klachtzaken. Hierna zal onder het kopje ‘Ingediende vorderingen’ nader op deze vordering worden ingegaan.

Daarnaast was er de klacht dat uit de brief van de president niet zou blijken dat het bestuur bij de klachtbehandeling betrokken was. De procureur-generaal acht deze klacht gegrond voor zover geklaagd wordt dat in de brief van de president niet staat vermeld dat de brief namens het gerechtsbestuur is geschreven. De procureur-generaal heeft een brief gestuurd aan de president waarin hij deze hierop heeft gewezen en waarin hij de president heeft verzocht hem te informeren of en op welke wijze het gerechtsbestuur de president heeft gemachtigd om klachten te behandelen. De president heeft de procureur-generaal de mandaatregeling van de rechtbank toegezonden waaruit bleek dat de bevoegdheid om te beslissen op klachten door het bestuur aan de president was gemandateerd. De procureur-generaal gaat er van uit dat hiermee voldoende aan het bezwaar van klager tegemoet gekomen is en dat de klacht hiermee afdoende is behandeld.

De klacht over de wijze waarop de kantonrechter een zaak tijdens de comparitie had behandeld stuitte af op de omstandigheid dat deze klacht over rechterlijke beslissingen ging. De procureur-generaal voegde daar wel nog aan toe dat de aard van een comparitie meebrengt dat de rechter onderzoekt of de zaak tot een einde kan worden gebracht doordat partijen tot een akkoord komen. In dat kader komt de rechter een ruime vrijheid toe in de wijze waarop hij de geschilpunten met partijen bespreekt en kan hij zijn voorlopig oordeel over hun procespositie kenbaar maken teneinde een schikking te bevorderen. De procureur-generaal laat klager weten dat hem uit de stukken niet is gebleken dat de kantonrechter in diens zaak de grenzen van die ruimte heeft overschreden.

Bij een klacht over overschrijding van de termijn waarbinnen een klacht volgens de klachtregeling van de rechtbank behandeld zou moeten zijn, stelt de procureur-generaal vast dat deze 6 weken termijn inderdaad ruim overschreden is. Gezien de verontschuldigingen die de president van die rechtbank daarvoor aan de klager heeft aangeboden volstaat de procureur-generaal met die vaststelling.

Verder was er een klacht over de wijze waarop de president de klachtbrief en nadere brieven van de klager had behandeld. De procureur-generaal bespreekt de wijze waarop de brieven door de president zijn afgehandeld en komt tot het oordeel dat de president de klacht behoorlijk heeft behandeld en afgedaan. Hij acht de klacht over deze afdoening dan ook ongegrond.

In de zaak waarin werd geklaagd over de gang van zaken tijdens de zitting, had de president de bezwaren van de klager voorgelegd aan de rechters die de zaak hadden behandeld. De president had – mede door overneming van de schriftelijke reactie van de voorzitter – een toelichting gegeven op het verloop van de zitting. Daarbij heeft de president er, volgens de procureur-generaal, terecht op gewezen dat het onderzoek ter zitting de rechter de mogelijkheid biedt duidelijkheid te verkrijgen over (onderdelen van) de zaak. In dat kader komt de rechter een ruime vrijheid toe in de wijze waarop hij de procespartijen bevraagd en geschilpunten met hen bespreekt. Evenals de president was ook de procureur-generaal niet gebleken dat de rechters in de zaak de grenzen van die ruimte hebben overschreden.

In 2 afzonderlijke zaken waarin geklaagd werd dat door de respectieve klagers ingediende klachten door de president niet verder in behandeling zijn genomen, achtte de procureur-generaal deze klachten ongegrond. De procureur-generaal wees erop dat in beide zaken de klagers veelvuldig hadden gecorrespondeerd met de president en dat de president gemotiveerd had gerespondeerd op de klachten. Tenslotte is aan de klagers medegedeeld dat op toekomstige klachten niet meer gereageerd zou worden. Daarbij is in beide zaken uiteengezet op welke gronden de president tot deze beslissing is gekomen. Dit kwam de procureur-generaal niet onbegrijpelijk en/of onbehoorlijk voor.

Voor de klacht dat door eventuele deelname aan een minicongres door rechters, die uitspraak hadden gedaan in zaken waarbij de klager partij was, inbreuk was gemaakt op artikel 12 Wet RO vindt de procureur-generaal in de door de klager overgelegde stukken geen aanknopingspunten die aanleiding zouden kunnen zijn voor een dergelijke conclusie.

Verder was er de klacht dat het bestuur in zijn reactie op de klachten van de klager voorbij was gegaan aan een van die klachten over een bepaalde zitting. De procureur-generaal stelt vast dat het bestuur in zijn reactie inderdaad niet is ingegaan op de klacht over die zitting. Nu die klacht echter zag op een rechterlijke beslissing had het bestuur daar niet (inhoudelijk) op in kunnen gaan. In dat licht acht de procureur-generaal het voorbijgaan aan die klacht door het bestuur in zijn reactie dan ook niet klachtwaardig.

Overig
Een klager beriep zich in zijn klacht op de buitengerechtelijke vernietiging van een vonnis of arrest. De procureur-generaal komt niet tot een ander oordeel dan de president van het gerecht waar in eerste instantie was geklaagd: het buitengerechtelijk vernietigen van een vonnis of arrest is een rechtsfiguur die de wet noch de jurisprudentie kent. Een eventuele nietigheid kan uitsluitend geldig gemaakt worden door aanwending van een rechtsmiddel. Hetzelfde gold voor de klacht die zag op de kwestie van de processuele nietigheid van een rechterlijke beslissing. Ook hiervoor geldt dat eventuele nietigheid van een rechterlijke beslissing uitsluitend geldend gemaakt kan worden door aanwending van een rechtsmiddel.

Daarnaast waren er 4 klagers die naar aanleiding van hun klacht(en) de procureur-generaal verzochten om gebruik te maken van diens ambtshalve bevoegdheid om de betreffende rechters te schorsen en te ontslaan. In geen van die zaken zag de procureur-generaal enige aanleiding die reden zou kunnen zijn om een dergelijke vordering in te dienen bij de Hoge Raad. In een van die zaken stelt de procureur-generaal voorop dat een rechter nooit kan worden ontslagen op basis van een onjuiste beslissing. Een rechter moet onafhankelijk zijn oordeel kunnen geven. Op het moment dat de rechter ontslagen zou kunnen worden vanwege zijn beslissing, dan zou zijn belang om niet te worden ontslagen in zijn afweging mee kunnen gaan spelen. De rechter zou dan niet meer onafhankelijk zijn.

Ingediende vorderingen
De procureur-generaal kan na onderzoek besluiten om door middel van een vordering een klacht voor te leggen aan de Hoge Raad tot het doen van nader onderzoek naar de gedragingen van een rechterlijk ambtenaar. De plaatsvervangend procureur-generaal heeft op 8 juni 2018 een vordering ingediend (ECLI:NL:PHR:2018:1339). In het hoofdstuk ‘vierde kamerzaken‘ van dit jaarverslag wordt nader op deze zaak ingegaan.

Deze vordering is ingediend in een zaak waarin geklaagd werd over het zogenoemde ‘dekensignaal’, waarbij de president van een gerecht melding doet aan de deken over gedragingen van een advocaat. De vordering is gericht op de volgende drie rechtsvragen:

  • Is de klachtregeling van artikel 13a en verder Wet RO van toepassing op handelingen van de voorzitter van een gerechtsbestuur zoals in deze zaak aan de orde?
  • Is de mogelijkheid om vanuit een gerecht ‘signalen’ aan de deken van de orde van advocaten te geven over gedragingen van een advocaat gebonden aan beperkingen?
  • Is de gerechtsbestuurder of rechterlijk ambtenaar die aan de deken een ‘signaal’ geeft over gedragingen van een advocaat verplicht de desbetreffende advocaat vooraf te horen?

Jaarverslag van de president

Op de – aan het slot van het jaarverslag van de procureur-generaal vermelde – ingediende vordering van de plaatsvervangend procureur-generaal heeft de Hoge Raad op 30 november 2018 uitspraak gedaan (HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2197). In het hoofdstuk ‘vierde kamerzaken‘ van dit jaarverslag wordt nader op deze uitspraak ingegaan.

Voor het overige zijn er door de procureur-generaal geen vorderingen ingediend op grond van artikel 13a Wet RO.