Civiele zaken

Opzetclausule aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP)

De Hoge Raad moet met enige regelmaat oordelen over vragen die voor de afwikkeling van schadevoorvallen van groot belang zijn. Vaak gaat het dan om de uitleg en toepassing van wettelijke regels over schade en aansprakelijkheid. Maar in de praktijk bepalen vaak ook contractuele regelingen hoe schadevoorvallen worden afgewikkeld. Een voorbeeld daarvan biedt de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP).

In Nederland hebben veel mensen een AVP-polis. Deze verzekering dekt de aansprakelijkheid voor schade in de vorm van lichamelijk letsel of zaakschade die de verzekerde bij anderen heeft veroorzaakt. Het gaat daarbij alleen om schade die de verzekerde als particulier, dus buiten zijn beroep of bedrijf, heeft veroorzaakt. Schade die is veroorzaakt met gemotoriseerde voertuigen in het verkeer valt buiten deze verzekering; daarvoor bestaat de wettelijk verplichte Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen(WAM)-verzekering.

De AVP heeft een belangrijke maatschappelijke functie. De verzekerde wordt door de verzekering beschermd tegen de financiële gevolgen van zijn onrechtmatige gedragingen. Het kan daarbij gaan om hoge bedragen, met name als de verzekerde ervoor verantwoordelijk is dat iemand anders lichamelijk letsel heeft opgelopen. Maar ook het slachtoffer wordt door de AVP beschermd. Als de persoon die voor de schade aansprakelijk is een AVP heeft, kan hij de schade van het slachtoffer vergoeden met de uitkering die hij van de verzekeraar krijgt. Het risico dat de aansprakelijke persoon de schade niet kan betalen en het slachtoffer daardoor met zijn schade blijft zitten, is door de AVP dus veel kleiner. Als het slachtoffer lichamelijk letsel heeft, mag hij volgens de wet zelfs rechtstreeks om betaling vragen aan de AVP-verzekeraar. De verzekeraar moet de schade dan vergoeden tot aan het maximumbedrag dat hij in de verzekeringsovereenkomst heeft afgesproken.

De verzekeraars hebben de dekking van de AVP echter beperkt door in de verzekeringsvoorwaarden een zogenoemde ‘opzetclausule’ op te nemen. Daarin staat, kort gezegd, dat de verzekering geen dekking biedt voor schade veroorzaakt door een opzettelijke gedraging van de verzekerde tegen een persoon of zaak. De tekst voor deze clausule is in zijn huidige vorm in 2000 door het Verbond van Verzekeraars ontworpen. Daarmee wilden zij ervoor zorgen dat de opzetclausule altijd op dezelfde manier zou worden toegepast. Maar de clausule is in de praktijk toch op verschillende manieren uitgelegd. De Hoge Raad heeft daarom in zijn arrest, HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601, richtlijnen voor de uitleg en toepassing van de opzetclausule gegeven. Daarbij kon de Hoge Raad steunen op het advies in deze zaak van de advocaat-generaal, die veel informatie verschafte over de totstandkoming van de opzetclausule en de uiteenlopende opvattingen in literatuur en rechtspraak over de uitleg en toepassing ervan.

Aanleiding voor het arrest was een triest voorval. Een vader had zijn langdurig huilende baby, een jongetje van bijna zes maanden oud, met kracht door elkaar geschud. De baby liep daardoor blijvend hersenletsel op (‘shaken baby syndroom). De vader werd strafrechtelijk veroordeeld voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Er volgde echter geen strafoplegging, onder meer omdat hij leed aan een psychiatrische stoornis en daardoor sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. In een rechtszaak voor de burgerlijke rechter vorderde de moeder, als vertegenwoordiger van de zoon, dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van de vader de schade zou vergoeden die de zoon door het letsel leed. De verzekeraar verweerde zich hiertegen met een beroep op de opzetclausule in de aansprakelijkheidsverzekering van de vader. Volgens de verzekeraar was de schade veroorzaakt door een opzettelijke gedraging van de vader: het door elkaar schudden van de baby. Daarom vond de verzekeraar dat hij geen uitkering verschuldigd was.

Bij de behandeling van deze zaak door de Hoge Raad was een probleem dat de Hoge Raad als cassatierechter contractuele bepalingen zoals verzekeringsvoorwaarden in beginsel niet zelf uitlegt. De Raad kijkt alleen of de feitenrechter een begrijpelijke uitleg heeft gegeven en of de rechter daarbij het recht goed heeft toegepast. In dit geval heeft de Hoge Raad echter de opzetclausule wel zelf uitgelegd. Dat deed hij omdat de opzetclausule in vrijwel alle AVP-polissen voorkomt en van groot belang is bij de afwikkeling van schadevoorvallen. Het is daarom wenselijk dat de clausule overal op dezelfde manier wordt uitgelegd en toegepast. In de wetenschappelijke literatuur en de rechtspraak werd de opzetclausule echter op verschillende manieren uitgelegd. De Hoge Raad wilde aan die verschillen een einde maken.

Bij zijn uitleg heeft de Hoge Raad veel gewicht toegekend aan de Toelichting op het ‘Standaardpolismodel AVP 2000’, in het bijzonder aan de daarin opgenomen passages over de opzetclausule. Deze Toelichting is gepubliceerd door het Verbond van Verzekeraars. Op grond van de tekst van de opzetclausule en die toelichting heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het opzet van de verzekerde gericht moet zijn op zijn gedraging en niet op het daardoor veroorzaakte gevolg. Het is dus wel nodig dat de verzekerde opzettelijk handelde, maar niet dat hij het gevolg van die handeling wilde veroorzaken. In de opzetclausule staat verder dat de opzettelijke gedraging ‘tegen een persoon of zaak gericht’ moet zijn. Om ervoor te zorgen dat de clausule overal op dezelfde manier wordt toegepast, moet volgens de Hoge Raad ook aan dit vereiste een objectieve invulling worden gegeven. Het gaat dus niet om het subjectieve oogmerk waarmee de gedraging is verricht (was het de bedoeling van de verzekerde om een persoon of zaak te beschadigen?), maar om de objectieve strekking van de gedraging (hoe interpreteert een neutrale toeschouwer de gedraging in de context van de kenbare omstandigheden?). De opzetclausule sluit daardoor in beginsel van dekking uit een opzettelijke gedraging die letsel of zaakschade veroorzaakt van een soort of ernst die naar objectieve maatstaven als een normaal te verwachten gevolg van die gedraging kan worden aangemerkt, ook al heeft de verzekerde de in feite toegebrachte soort of ernst van het letsel of de zaakschade niet beoogd.

De hiervoor weergegeven uitleg van de opzetclausule is niet altijd beslissend. Daarnaast heeft de Hoge Raad belang gehecht aan de betekenis die de AVP in het maatschappelijk verkeer heeft, namelijk het bieden van bescherming aan de aansprakelijke persoon (de verzekerde) én aan het slachtoffer. Dat geeft naar het oordeel van de Hoge Raad ruimte om de opzetclausule zo toe te passen, dat redelijke en maatschappelijk aanvaardbare resultaten worden bereikt. Uit meerdere passages in de Toelichting van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat ook de verzekeraars dit hebben beoogd. Daarom kan soms op grond van de omstandigheden van het concrete geval geoordeeld worden dat de opzetclausule naar zijn strekking niet van toepassing is. Voorbeelden van zulke omstandigheden zijn de aard van de gedraging en de mate waarin de verzekerde van zijn gedraging een verwijt kan worden gemaakt.

Terug naar de zaak in kwestie. De Hoge Raad heeft vanwege de bijzondere aard van de zaak ervoor gekozen de zaak niet te verwijzen naar een gerechtshof, maar zelf definitief te beslissen. Daarbij is de Hoge Raad uitgegaan van de door hem geformuleerde maatstaven voor uitleg en toepassing van de opzetclausule. In dat verband stelde de Hoge Raad eerst vast dat het door elkaar schudden van de baby een opzettelijke gedraging van de vader was en dat het gevolg (‘shaken baby syndroom’) naar objectieve maatstaven een te verwachten gevolg was van die gedraging. In beginsel valt dit geval dan ook onder de uitsluiting van de opzetclausule, ook al had de vader niet de bedoeling dit letsel teweeg te brengen. Maar de Hoge Raad oordeelde vervolgens dat de opzetclausule in dit geval toch niet zou moeten worden toegepast. De Hoge Raad heeft dit oordeel gegrond op de maatschappelijke functie van de AVP als dader- en slachtofferbescherming, en op de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van de vader vanwege een persoonlijkheidsstoornis. De moeder kon dus, ondanks de opzetclausule, voor haar zoon schadevergoeding krijgen van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de vader. Deze uitspraak laat het belang zien van een uniforme uitleg van veelvoorkomende standaardclausules op het terrein van de afwikkeling van schadevoorvallen. Dat springt in het bijzonder in het oog bij de opzetclausule in AVP’s. Bij die uitleg gaat het er niet alleen om recht te doen aan de kenbare bedoeling van de verzekeraars. Daarnaast is van groot belang dat de uitleg bijdraagt aan een hanteerbaar stelsel, zodat de vele grote en kleine schadevoorvallen aan de hand van duidelijke en uniforme maatstaven kunnen worden afgewikkeld. Tot slot moet die uitleg ook mogelijk maken dat in elk concreet geval maatschappelijk aanvaardbare en redelijke uitkomsten bereikt kunnen worden.