Belastingzaken

Digitaal; op de zaak betrekking hebbende stukken

De snel toenemende digitalisering beïnvloedt het werk van de rechter, ook als het niet om digitaal procederen gaat. Dat meer informatie eenvoudiger toegankelijk en beschikbaar is en dat steeds grotere hoeveelheden informatie steeds makkelijker kunnen worden geanalyseerd en verwerkt, heeft ook gevolgen voor door de rechter te nemen beslissingen. In 2017 kwam zo aan de orde de inbreuk op het privéleven door het gebruik van digitale camera’s boven snelwegen voor controle op privé gebruik van – kort gezegd – auto’s van de zaak (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:884).

Ook in 2018 moest de Hoge Raad oordelen over vraagstukken die samenhangen met de toenemende digitalisering bij de heffing van belastingen. Opvallend zijn de door de Hoge Raad gewezen arresten die betrekking hebben op de reikwijdte van de verplichting van een bestuursorgaan, zoals de inspecteur of de heffingsambtenaar, om in de procedure voor de rechter alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Die verplichting is neergelegd in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en geldt daardoor in het hele bestuursrecht. Het is evident dat de juridische vragen die hierdoor aan de orde komen zich niet alleen voordoen in belastingzaken maar ook in andere bestuursrechtelijke zaken. Van belang is dat verschillende beantwoording van die vragen wordt vermeden. De Hoge Raad participeert daarom in de Commissie rechtseenheid bestuursrecht. Die Commissie bevordert de rechtseenheid in het bestuursrecht. Aan de Commissie rechtseenheid bestuursrecht wordt verder deelgenomen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Over rechtsvragen die samenhangen met de digitalisering van bestuurlijke processen is ook in deze commissie gesproken.

Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 8:42 Awb is af te leiden dat met de verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen bedoeld is ervoor te zorgen dat een belanghebbende over dezelfde informatie beschikt als een inspecteur (op basis waarvan de inspecteur een beslissing neemt). De belanghebbende heeft deze informatie nodig om zijn/haar positie te kunnen bepalen. Het was al vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat “tegemoet dient te worden gekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak”.

In het arrest van 4 mei 2018 (HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672) was bij de Hoge Raad in geschil of een database van de Belastingdienst met daarin informatie over kinderopvangtoeslagen en gastouders (geheel) valt aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk, dat door de Inspecteur geheel moest worden overgelegd. Als een stuk passages bevat die op de zaak betrekking hebben, is dit stuk volgens de Hoge Raad als geheel een op de zaak betrekking hebbend stuk.

De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat niet alleen fysieke (papieren) stukken maar ook in elektronische vorm vastgelegde gegevens kunnen behoren tot de stukken in de zin van artikel 8:42, lid 1, Awb. Softwareprogramma’s en andere elektronische systemen voor gegevensopslag, -bewerking, -verwerking of -beheer behoren in beginsel niet tot die stukken, aangezien dergelijke programma’s en systemen als zodanig geen op een zaak betrekking hebbende gegevens plegen te bevatten. Voor databases (systematische gegevensverzamelingen) geldt, zo oordeelt de Hoge Raad, dat zij alleen op de zaak betrekking hebben voor zover zij van belang en raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Deze gegevens vormen het op de zaak betrekking hebbende ‘stuk’ dat in de vorm van een afdruk of op een andere geschikte wijze ter beschikking moet worden gesteld.

Het arrest van 17 augustus 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1319) ging over een verzoek van de belanghebbende om overlegging van taxatiedossiers die ten grondslag lagen aan taxatierapporten die door de Inspecteur zijn gebruikt ter onderbouwing van waarde van een onroerende zaak (in box 3). Belanghebbende verzocht ook om overlegging van schermafdrukken van de WOZ-beschikkingen voor die onroerende zaken. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond verklaard en geoordeeld dat de Inspecteur gehouden was de taxatiedossiers en schermafdrukken van de WOZ-beschikkingen over te leggen. Volgens de Hoge Raad maakt het niet uit dat belanghebbende zelf beschikt over (een afschrift van) een stuk dat van belang kan zijn voor de besluitvorming in een zaak. Daardoor wordt de Inspecteur niet ontslagen van de verplichting (een afschrift van) dat stuk als een op de zaak betrekking hebbend stuk over te leggen.

In een ander arrest van 17 augustus 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1316) was in geschil of zogenoemde grondstaffels (overzichten van de (opbouw van) kavelwaardes) zijn aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 7:4, lid 2, Awb. De grondstaffels waren opgenomen in het softwareprogramma dat voor de waardebepaling werd gebruikt. Vaststond dat het technisch gezien op dat moment niet mogelijk de grondstaffels uit dat programma te herleiden. De Hoge Raad oordeelt dat de verplichting tot het ter inzage leggen van op de zaak betrekking hebbende stukken zich niet uitstrekt tot informatie die de heffingsambtenaar zelf niet kan raadplegen. Volgens de Hoge Raad moet, indien een besluit geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces – zoals de modelmatige waardebepaling in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ – en de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzes en van de daarbij gebruikte gegevens en aannames wil controleren en betwisten, het bestuursorgaan wél zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens. Een belanghebbende kan in geval van besluitvorming op basis van een computerprogramma dat vanuit zijn perspectief is te beschouwen als een zogenoemde ‘black box’ immers niet controleren op basis waarvan tot een bepaald besluit wordt gekomen. Dit geldt volgens de Hoge Raad ook indien die informatie (nog) niet is neergelegd in op de zaak betrekking hebbende stukken